Dr. H.F. Kohlbrugge over "die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, Markus 16:16"

De knecht van God, dr. H.F. Kohlbrugge heeft een uitmuntende predikatie gehouden over Markus 16:16. Al die hedendaagse wederdopers, in welk kerkverband dan ook, worden neergesabeld met het zwaard des Geestes, hetwelk is Gods Woord. Onlangs kwam PKN-er R.J Jansen met zijn wederdoperiaanse leer op de proppen aangaande de Heilige Doop, waar we in het vorige artikel over schreven. Ze zijn allen met verblindheden geslagen en tasten als blinden aan de wand. WEE den herders, die de schapen Mijner weide ombrengen en verstooien spreekt de HEERE (Jeremia 23:1). Ze zullen wel zeggen: We dienen toch de levende God en preken het Evangelie? Hoezo ombrengen? Hoezo verstrooien? Ze doen dit omdat ze de leer van Christus vervalsen en daarmee de schapen wegvoeren van de grazige weiden van Gods Woord! Hieronder treft u een gedeelte uit deze predikatie aan, en via de 'klik hier' link kunt u de hele predikatie lezen.

Ik stel de vraag, mijn Geliefden: Waarom heeft onze Heere gezegd: "Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn"?
Er wordt nergens anders in dit hoofdstuk van de doop gesproken.
Geeft bij uzelf in stilte antwoord op deze vraag.
Ik denk, dat menigeen het antwoord reeds gereed heeft, en wel dit: Hieruit ziet men, hoe noodzakelijk het is, dat, als iemand wil gedoopt worden, het geloof er bij zij, zodat de doop volstrekt geen waarde heeft, wanneer men niet gelooft.
Zodanig antwoord heeft inderdaad een schonen schijn; en er ligt in de bewering, dat het geloof gepaard moet gaan met de doop, een zekere waarheid, want dat zal wel waar blijven, dat het water op zichzelf de grote dingen niet doet, welke de Heere ons door de doop doet toekomen; maar het Woord Gods, dat de doop beveelt, én het geloof, dat zich aan dit Woord onderwerpt, doen die grote dingen.
Als wij nu de woorden oppervlakkig beschouwen, dan zullen wij allen, de een de ander, het nazeggen: Ja, zo is het; de Heere heeft gemeend: de doop alléén is niet voldoende, maar daar moet ook het geloof bij komen; immers de Heere zegt: die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn."
Nu zeg ik u evenwel, dat de Heere dit volstrekt niet gemeend heeft; dat Hij met deze Zijn woorden niet heeft willen zeggen: de doop is niet genoeg, men moet ook geloven; in tegendeel, dat de Heere hier gemeend heeft: het geloof is niet genoeg, men moet ook gedoopt zijn, wil men zalig worden.

De verkeerde opvatting van de woorden des Heeren "die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn", alsof Hij daarmee had willen zeggen: "de doop is niets, het geloof moet daarbij komen", heeft zeer velen verleid tot de bewering, dat de jonge kinderen niet gedoopt mogen worden; want, zeggen zij, de Heere heeft gezegd: "die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn."
Daar ziet men uit, zo beweren zij, dat er eerst het geloof moet zijn, en dat men een mens niet mag dopen, indien hij niet eerst gelooft.
Zeer zeker men mag een volwassene niet dopen, wanneer hij niet belijdt, dat Jezus is de Christus; immers waartoe zou hem zonder zo'n belijdenis de doop dienen?
Maar ook dit moet men niet willen bewijzen uit woorden, wier bedoeling allereerst een gans andere is, dan men er uit afleidt.

Ik zeg: de Heere heeft gemeend, dat het geloof niet genoegzaam is om zalig te worden, maar dat men ook gedoopt moet zijn.
Derhalve bewijzen des Heeren aangehaalde woorden niets tegen de kinderdoop, en moet men zich door verkeerde uitleg van deze woorden des Heeren niet in de war laten brengen en denken: ja, men kon toch wel gelijk hebben, dat de jonge kinderen niet gedoopt moeten worden, dat men daarmee veeleer moet wachten, totdat deze tot het geloof gekomen zijn, want immers het valt niet te ontkennen, dat er staat: die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn.
Ik zeg u echter: er staat niet, dat de doop niets is, indien men niet gelooft, maar dat het geloof niets is, als men niet gedoopt wordt.
Immers de Heere heeft niet gezegd: die gedoopt zal zijn en geloofd zal hebben, maar omgekeerd: die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn.
Had de Heere gezegd: die gedoopt zal zijn en geloofd zal hebben, dan zou men nog een schijn van recht hebben voor deze gevolgtrekking uit de woorden des Heeren: de kinderen mogen niet gedoopt worden, want zij kunnen geen geloofsbelijdenis afleggen.
Nu er echter staat: die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, heeft men het aldus te verstaan: dat men met zijn geloof verdoemd wordt, indien men zich niet heeft laten dopen.

Bron: (gedeelte) Deze leerrede (klik hier) is gehouden te Elberfeld op 24 Oktober 1847 des voormiddags. Gezongen: Psalm 116:4 7; Psalm 138:1; Psalm 119:3. In het Nederduits vertaald verschenen zij als eerste preek in het 4. Twaalftal der eerste uitgave "Twaalf Twaalftallen Leerredenen" in het jaar 1849.

M.G. van der Hoeven

Ga naar home pagina "Het gekrookte riet"