Verklaring van ds. Th. van der Groe over de Heidelbergse Catechismus, Zondag 44, en hoe gewichtig deze is heden ten dage!

Ds. Th. van der Groe behandelt in zijn "Toetssteen der ware en valse genade" de Heidelberger Catechismus waarvan wij u de verklaring van Zondag 44 willen meegeven, aangezien er velen zijn die bestrijden dat Gods kinderen in dit leven een klein beginsel van de ware gehoorzaamheid hebben. De uitleg van Th. van der Groe is Bijbels onweerlegbaar, en ik vraag u ervan goede nota te nemen. Heilige de Heere deze verklaring aan de harten van de lezers, dat is mijn innige wens.

ZONDAG 44
Vr. 113. Wat eist van ons het tiende gebod?
Antw. Dat ook de minste lust of gedachte tegen enig gebod Gods in ons hart nimmermeer kome, maar dat wij te allen tijde van ganser harte aller zonden vijand zijn en lust tot alle gerechtigheid hebben.

Vr. 114. Maar kunnen degenen, die tot God bekeerd zijn, deze geboden volkomenlijk houden?
Antw. Neen zij; maar ook de allerheiligsten, zolang als zij in dit leven zijn, hebben maar een kleinbeginsel dezer gehoorzaamheid; doch zo, dat zij met een ernstig voornemen niet alleen naar sommige, maar naar al de geboden Gods beginnen te leven.

Vr. 115. Waarom laat ons dan God zo scherpelijk de tien geboden prediken, zo ze toch niemand in dit leven houden kan?
Antw. Eerstelijk opdat wij ons leven lang onzen zondigen aard hoe langer hoe meer leren kennen, en des te begeriger zijn, om de vergeving der zonden en de gerechtigheid in Christus te zoeken. Daarna, opdat wij zonder ophouden ons benaarstigen, en God bidden om de genade des Heiligen Geestes, opdat wij hoe langer hoe meer naar het evenbeeld Gods vernieuwd worden, totdat wij tot deze voorgestelde volkomenheid na dit leven geraken.

Maar hoe staat het hier (vraag 114) met degenen die tot God bekeerd zijn? Kunnen die deze geboden ook volkomenlijk houden? Gewis ja, zullen de Pelagiaanse dwaal-Christenen zeggen, dat kunnen zij doen indien zij het daar, met Gods genadige bijstand, en met de middelen en gaven van de Heilige Geest, recht en standvastig op zullen toeleggen. Dan kunnen zij wel eindelijk in dit leven reeds tot een volkomen heiligheid geraken en ophouden van meer te zondigen. Waartoe zij dan enige getuigenissen en voorbeelden van de Heilige Schriftuur plegen te verdraaien in een verkeerde zin. Want deze ongelukkige mensen bevatten, gelijk de Farizeeën oudtijds deden, slechts alleen de grove letter van de Wet, maar houden zich niet op met de geestelijke zin van de geboden, als die de rechte doodsteek is voor allerhande soort van Pelagianerij. Dan, wij begeren ons met hen hier ook niet op te houden, volgens de les van de Zaligmaker: Laat ze varen, zij zijn blinde leidsmensen der blinden, Matth. 15:14.

Over de prediking van de wet zegt ds. Th. van der Groe aan het begin van de behandeling van vraag en antwoord 115 het volgende:
Wij zien hier, dat het niet blotelijk genoeg is, de wet slechts te prediken, maar dat die scherp gepredikt moet worden, indien zodanige prediking recht nut zal doen onder Gods zegen op de zielen van de mensen. Men predikt immers de wet onder alle gezindheden, maar zij wordt bij allen niet scherp of krachtig gepredikt. In de Pelagiaanse kerken is de prediking van de wet waarlijk slechts als een smakeloos zout, waar de toehoorders niet recht door gewond of getroffen worden in hun geweten, om met verslagen harten, in ware overtuiging en vernedering van zonden, tot de Heere Christus te vlieden, en bij Hem alleen al hun zaligheid uit Gods loutere genade te zoeken, en zich geheel en ijverig te benaarstigen tot een oprechte en volkomen gehoorzaamheid van alle geboden Gods. Voorwaar, zo weinig als een krachteloze medicijn zal werken tot iemands gezondheid, zo weinig zal een flauwe en krachteloze wetprediking ook kunnen werken tot der mensen bekering en zaligheid. Dezelve hangt enkel aan de dadelijke kracht en tegenwoordigheid van Gods Geest in de Kerk. Want naar dat de harten van de leraren van de Heilige Geest inwendig verlicht en krachtig geleid en bewogen worden, zal hun prediking van de Wet dan ook scherper of minder krachtig zijn. Er is voorheen een tijd geweest, wanneer de Leraren onzer Kerk het gewicht van Gods Wet doorgaans zeer op hun harten droegen, en praktizerende door Gods genade, om zelf ijverige voorgangers te zijn in de onderhouding van de Goddelijke geboden, zo leiden zij het er toen ook bijzonder op toe, om hun gemeenten te bekeren en op te bouwen door een scherpe prediking, gepaard met een krachtige en troostrijke prediking van het Evangelie voor die verslagen harten, die door de Wet eerst recht gewond waren, en die hartelijk verlangden naar de genade en de Geest van Christus.

Lees verder via de link de hele verklaring over Zondag 44.