Enkele Bijbelgedeelten die spreken over de oude en de nieuwe mens zijn:
Wij zijn dan met Hem begraven door den doop in den dood, opdat gelijkerwijs Christus uit de doden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzo ook wij in nieuwigheid des levens wandelen zouden. Want indien wij met Hem één plant geworden zijn in de gelijkmaking Zijns doods, zo zullen wij het ook zijn in de gelijkmaking Zijner opstanding; Dit wetende, dat onze oude mens met Hem gekruisigd is, opdat het lichaam der zonde tenietgedaan worde, opdat wij niet meer de zonde dienen. Want die gestorven is, die is gerechtvaardigd van de zonde, Rom. 6:4-7.
Want toen wij in het vlees waren, wrochten de bewegingen der zonden, die door de wet zijn, in onze leden, om den dood vruchten te dragen, Rom. 7:5.
Maar de natuurlijke mens begrijpt niet de dingen die des Geestes Gods zijn; want zij zijn hem dwaasheid, en hij kan ze niet verstaan, omdat zij geestelijk onderscheiden worden. Doch de geestelijke mens onderscheidt wel alle dingen, maar hij zelf wordt van niemand onderscheiden, 1 Kor. 2:14-15.
Heeft Hij de vijandschap in Zijn vlees tenietgemaakt, namelijk de wet der geboden in inzettingen bestaande; opdat Hij die twee in Zichzelven tot één nieuwen mens zou scheppen, vrede makende, Ef. 2:15.
Te weten dat gij zoudt afleggen, aangaande den vorigen wandel, den ouden mens, die verdorven wordt door de begeerlijkheden der verleiding, En dat gij zoudt vernieuwd worden in den geest uws gemoeds, en den nieuwen mens aandoen, die naar God geschapen is in ware rechtvaardigheid en heiligheid, Ef. 4:22-24.
Liegt niet tegen elkander, dewijl gij uitgedaan hebt den ouden mens met zijn werken, en aangedaan hebt den nieuwen mens, die vernieuwd wordt tot kennis, naar het evenbeeld Desgenen Die hem geschapen heeft, Kol. 3:9-10.
Dezen zijn het die zichzelven afscheiden, natuurlijke mensen, den Geest niet hebbende, Judas:19.
We zijn allen goed uit Gods hand voortgekomen en geschapen tot eer van de drie-enige God. In Genesis lezen we: "En God zei: Laat Ons mensen maken, in Ons beeld, naar Onze gelijkenis; en dat zij heerschappij hebben over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over het vee en over de gehele aarde en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt, Gen. 1:27." Door beeld en gelijkenis is voornamelijk te verstaan de ware kennis Gods ( Kol. 3:10), gerechtigheid en heiligheid (Ef. 4:24) zoals de kanttekeningen bij Rom. 6:6 schrijven. We zijn echter door onze ongehoorzaamheid gevallen van een top van eer in eeuwige verwoesting neer. We hebben allen het verbond overtreden als Adam en trouwelooslijk tegen de HEERE gehandeld (Hos. 6:7). Door onze zondeval zijn we dus een natuurlijke mens of oude mens geworden. Met oude mens wordt dus de aangeboren blindheid en verdorvenheid van de mensen bedoeld, die wij van de eerste mens Adam erven. We zijn dus dood in zonden en misdaden (Ef. 2:1), ook al leven we elke dag vrolijk en prachtig. De oude mens is het beeld van God, waarin hij geschapen was, volledig kwijtgeraakt. Dat is onze toestand geworden, en dat door onze eigen schuld. Wat dient er nu te gebeuren wil het wel zijn voor tijd en eeuwigheid? Het oude moet voorbijgaan, het moet alles nieuw worden! We lezen dat in de brief aan de Korinthiërs waar staat: "Zo dan, indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel; het oude is voorbijgegaan, zie, het is alles nieuw geworden, 2 Kor. 5:17. We moeten in Christus tot één nieuwe mens geschapen worden, vrede makende (Ef. 2:15).
We moeten dus in Christus zijn, Zijn eigendom worden. Die de Zoon heeft, die heeft het leven; die de Zoon van God niet heeft, die heeft het leven niet, 1 Joh. 5:12. We moeten van dood levend gemaakt worden. De oude mens moet gedood worden, met Christus gekruisigd worden, zoals Rom. 6 leert, want die gestorven is, die is gerechtvaardigd van de zonde. Om de oude mens te doden gebruikt de Heere door Zijn Geest de prediking van de wet, want door de wet is de kennis der zonde, Rom. 3:20; 7:7-13. Wat gebeurt er dan met een mens, die naar het schavot geleid wordt? Want de ziel die zondigt zal sterven, Ez. 18:4, 20. Die mens gaat zijn laatste adem uitblazen, want zonder de wet, zo leefde ik (oude mens) eertijds, maar als het gebod (wet) gekomen is, zo is de zonde weer levend geworden, doch ik (oude mens) ben gestorven, Rom. 7:9. De apostel leert dat ook in de brief aan de Galaten waar hij schrijft: "Want ik ben door de wet der wet gestorven, opdat ik Gode leven zou. Ik ben met Christus gekruist; en ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vlees (lichaam) leef, dat leef ik door het geloof des Zoons Gods, Die mij liefgehad heeft en Zichzelven voor mij overgegeven heeft, Gal. 2:19-20." De oude mens wil alleen maar zondigen omdat hij zonde is, en daarom de zonde doet. Van de oude mens geldt dat deze onder de wet is (Rom. 3:19, 6:14), want vervloekt is een iegelijk die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet om dat te doen, Gal. 3:10. De oude mens draagt enkel de dood vruchten (Rom. 7:5), en is geheel onder de heerschappij van de duivel. En deze oude mens wordt in de bekering gedood. Degene die gestorven is, die is gerechtvaardigd van de zonde, Rom. 6:7. In het natuurlijke geldt voor een dood mens dat hij niet meer denkt, niets meer zegt en niets meer doet. Hij zondigt niet meer. De letter doodt, maar de Geest maakt levend, 2 Kor. 3:6. Dat gaat in een weg van recht, want Sion zal door recht verlost worden (Lev. 26:40-42, Jes. 1:27, Luk. 23:40-43, Rom. 7:9, Gal. 2:19 en vele andere Schriftplaatsen).
De nieuwe mens is de mens onder de genade, en die is niet meer onder de wet (Rom. 6:14, 1 Tim. 1:9). Uit bovengenoemde Schriftplaatsen uit Romeinen, Galaten, Efeze en Kolossenzen, blijkt duidelijk dat de nieuwe mens die mens is, die met Christus is opgewekt uit de doden (Ef. 5:14). De oude mens leeft niet meer, zegt de apostel in Gal. 2:19-20, maar Christus leeft in mij. En die zonde dan na ontvangen genade? Er is een verschil in het zondigen van de mens onder de wet en het zondigen van de mens onder de genade, alhoewel zonde zonde blijft. Als een goddeloze gerechtvaardigd wordt in de enge poort, en het eigendom van Christus wordt en vervolgens leeft uit de Levende door het geloof, dan torst deze nieuwe mens het lijk van de oude mens met zich mee. Dat is wat de apostel Paulus beschrijft in Romeinen 7 over de inwendige strijd. De nieuwe mens wil niet zondigen, die wil geheel in overeenstemming zijn met Gods wil en wet, want hij heeft een vermaak in de wet Gods naar de inwendige mens (nieuwe mens). Christus draagt de wet in Zijn binnenst ingewand en Hij is de vervulde Wet (Ps. 40:9). Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag, Ps. 119:67. Dit geldt van Christus en voor degenen die in Christus zijn. Er blijkt nadrukkelijk uit Romeinen 7 dat de nieuwe mens een vernieuwde wil heeft, die wil wat God wil. De oude mens heeft een verdorven wil en een verduisterd verstand. Van de nieuwe mens geldt dat het willen er is om het goede te doen, maar het goede te doen dat vindt hij niet. Hij zegt: "Maar ik zie een andere wet in mijn leden, welke strijd tegen de wet mijns gemoeds, en mij gevangenneemt onder de wet der zonde, die in mijn leden is, Rom. 7:23." Dat doet hem uitklagen: "Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods, Rom. 7:24?" Dat de wederom geboren mens (nieuwe mens) een vernieuwde wil heeft lezen we ook kostelijk in de Dordtse Leerregels (Hoofdstuk 3 en 4, artikel 12) waar staat: "Maar het is een gans bovennatuurlijke, een zeer krachtige, en tegelijk zeer zoete, wonderlijke, verborgen, en onuitsprekelijke werking, dewelke, naar het getuigenis der Schrift (die van den Auteur van deze werking is ingegeven), in haar kracht niet minder noch geringer is dan de schepping of de opwekking der doden; alzo dat al diegenen in wier harten God op deze wonderbaarlijke wijze werkt, zekerlijk, onfeilbaar en krachtiglijk wedergeboren worden en daadwerkelijk geloven (MGvdH: vrucht van de wedergeboorte). En alsdan wordt de wil, zijnde nu vernieuwd, niet alleen van God gedreven en bewogen, maar, van God bewogen zijnde, werkt hij ook zelf. Waarom ook terecht gezegd wordt dat de mens, door de genade die hij ontvangen heeft, gelooft en zich bekeert." Dus de oude mens wil alleen maar zondigen, de nieuwe mens wil alleen het goede doen, maar dat vindt hij niet. De oude mens heeft een verduisterd verstand en de nieuwe mens heeft een door de Heilige Geest verlicht verstand.
Er wordt wel eens gezegd dat de inwendige strijd, zoals beschreven in Romeinen 7, de strijd is tussen de oude mens en de nieuwe mens. Het is echter de strijd tussen de zonde, die nog in de wederom geborene woont, en de Geest, want de nieuwe mens wandelt naar de Geest. De nieuwe mens is totaal afhankelijk van de invloeden van de Heilige Geest, daarom ook gedurig het gebed om de Heilige Geest. Ze worden dus gedreven door de Geest der aanneming tot kinderen (Geest der vrijheid) en ze worden niet meer gedreven door de geest der dienstbaarheid (oude mens onder de wet), Rom. 8:15. Als het een strijd zou zijn tussen de oude mens en de nieuwe mens, dan is een kind van God, die door de Geest Gods geleid wordt, een tweemens. Dat is echter niet zo. De Bijbel noemt kinderen God altijd een nieuwe mens, want ze zijn niet meer onder de wet maar onder de genade. De onbekeerde zondaar wordt een oude mens genoemd want die is onder de wet en daarom vervloekt. De oude mens kan ook de zonde tegen de Heilige Geest bedrijven en kan zichzelf van het leven beroven en andere onnatuurlijke zonden bedrijven zoals incest, homofilie, pedofilie, bestialiteit, zich van geslacht laten veranderen etc.. De nieuwe mens, in Christus, heeft een vernieuwde wil en die wil niet zondigen, zoals ook de apostel Johannes in zijn eerste zendbrief schrijft in hoofdstuk 3. De oude mens wil alleen maar zondigen, ook al wordt deze voor de uitleving ervan door Gods algemene genade nog beteugeld. Gods volk valt in de zonde, en dat baart door de vaderlijke kastijdingen (Hebr. 12) de droefheid naar God, maar de oude mens kent enkel een droefheid naar de wereld die de dood werkt (2 Kor. 7:10). De strijd tussen vlees en Geest, zoals beschreven staat in Gal. 5:17, is dus niet de strijd tussen de oude mens en de nieuwe mens, maar de strijd tussen het lichaam des doods (overblijfselen van de zonde en van de oude mens zoals de kanttekeningen schrijven) en de Geest. Dit is geen onbelangrijk detail, want de apostel wijst de gelovigen (die inleven vleselijk te zijn, verkocht onder de zonde en gedurig vrezen, ziende op zichzelf, en zeggen: "Ben ik het Heere, Matth. 26:22"), dat ze niet onder de wet zijn maar onder de genade. Wat is dat tot vertroosting voor de aangevochten ziel, die door de zonde in het lichaam des doods, de duivel en de wereld besprongen wordt!
Dus ondanks dat ze vleselijk zijn, verkocht onder de zonde, zijn ze in Christus geheel volmaakt en zonder zonde. De apostel leert: "Denwelken (d.i. Christus) wij verkondigen, vermanende een iegelijk mens en lerende een iegelijk mens in alle wijsheid, opdat wij zouden een iegelijk mens volmaakt stellen in Christus Jezus, Kol. 1:28." Dat lijkt een tegenstrijdigheid, maar het is voor Gods volk tot grote troost als dit door Woord en Geest wordt toegepast en elke keer weer wordt bevestigd. De rechtvaardige zal zevenmaal vallen en opstaan, maar de goddelozen zullen in het kwaad nederstruikelen, Spr. 24:16. De Heere laat, o wonder van vrije genade, nooit varen de werken van Zijn handen, want al wat Hij wrocht zal juichen tot Zijn eer! Ook al is Gods volk vleselijk, ze zijn niet meer in het vlees, want die in het vlees zijn kunnen Gode niet behagen (Rom. 8:8). Ook al graven ze dieper en vinden ze meer gruwelen, want opwas in de kennis van God in Christus gaat gepaard met opwas in de zelfkennis. Ze hebben een haat gekregen tegen alles wat geen God in Christus is, en wat strijdig is met de leer van Christus, hetwelk is Gods Woord. Als de Geest in de raderen is dan hebben ze alleen Gods eer op het oog, en vallen ze er zelf tussenuit. Want met U loop ik door een bende, en met mijn God spring ik over een muur, Ps. 18:30.
Deze Bijbelse leer werkt absoluut geen wetteloosheid in de hand. Hoe komt men erbij? Zullen wij in de zonde blijven, opdat de genade te meerder worde? Dat zij verre. Wij die der zonde gestorven zijn, hoe zullen wij nog in dezelve leven? (Rom. 6:1-2). Dus de leer dat we de oude mens en de nieuwe mens van elkaar scheiden, zoals dood en leven ook van elkaar gescheiden zijn, en de gevallen Adam en de tweede Adam van elkaar gescheiden zijn, is een volledig Bijbelse leer. Men wil Gods volk elke keer weer onder de wet en dus onder de vloek brengen (want daaronder verkeert alleen de oude mens) en beneemt daarmee de troost voor Gods kinderen dat ze door de Zoon zijn vrijgemaakt van de wet en van de dienstbaarheid. Vertel mij eens, predikers, welke regel des levens had de gevallen Adam nadat hij door de Heere bekeerd werd? Welke regel des levens had Abraham nadat hij als een goddeloze in Ur der Chaldeeën gerechtvaardigd is geworden? Ze hadden maar één Regel, en dat was de Heere Jezus Christus, waar ook Hebr. 11 van getuigt. Ze mochten wandelen door het geloof, ziende op de overste Leidsman en Voleinder des geloofs (Hebr. 12:2). Maar het zij verre van mij, dat ik zou roemen, anders dan in het kruis van onzen Heere jezus Christus, door Welken de wereld mij gekruisid is, en ik der wereld. want in Christus Jezus heeft nog besnijdenis enige kracht, noch voorhuid, maar een nieuw schepsel. En zovelen als er naar deze regel zullen wandelen, over dezelve zal zijn vrede en barmhartigheid, en over het Israël Gods, Gal. 6:14-16. Voor de dodige godsdienst is dit alles een ergernis, maar voor de levende Kerk is dit het Leven, want Christus Jezus is ons geworden wijsheid van God, en rechtvaardigheid, en heiligmaking en verlossing, opdat het zij, gelijk geschreven is: Die roemt, roeme in den Heere, 1 Kor. 1:30-31. In Hem hersteld in de gemeenschap met God, en hersteld in het beeld Gods, in Christus, want Hij is het Afschijnsel Zijner heerlijkheid, en het uitgedrukte Beeld Zijner zelfstandigheid (Hebr. 1:2). In Christus weer hersteld in het Beeld Gods, namelijk in ware kennis, gerechtigheid en heiligheid. Bent u nog onder de wet (oude mens) of bent u onder de genade (nieuwe mens)? Het is óf óf en niet én én.
God rechtvaardigt dé goddeloze (Rom. 4:5) en gebruikt daar nog tot op de dag van vandaag Zijn gezanten voor om de mens (Adamiet) zijn rechte plicht te verkondigen. Is er dan bij hem een gezant, een uitlegger, één uit duizend, om de mens zijn rechten plicht te verkondigen (kanttekeningen: te weten der vrome en trouwe leraren, die niet vele te vinden zijn; daarom worden zij gezegd één uit duizend te wezen), zo zal Hij hem genadig zijn en zeggen: Verlos hem, dat hij in het verderf niet nederdale, Ik heb verzoening gevonden. Zijn vlees zal frisser worden dan het was in de jeugd; hij zal tot de dagen zijner jonkheid wederkeren. Hij zal tot God ernstiglijk bidden, Die in hem een welbehagen nemen zal, en zijn aangezicht met gejuich aanzien; want Hij zal den mens zijn gerechtigheid wedergeven. Hij zal de mensen aanschouwen, en zeggen: Ik heb gezondigd en het recht verkeerd, hetwelk mij niet heeft gebaat; Maar God heeft mijn ziel verlost, dat zij niet voere in het verderf, zodat mijn leven het licht aanziet, Job 33:23-28. De Heere heilige het Woord aan uw harten.
M.G. van der Hoeven
Ga naar home pagina "Het gekrookte riet"